Taalkundig ontleden is een onderdeel van de Nederlandse grammatica waar soms verwarring over bestaat. Vaak worden taalkundig ontleden en redekundig ontleden door elkaar gehaald. Om dit te voorkomen moet je eerst begrijpen wat taalkundig ontleden nu eigenlijk inhoudt, welke begrippen van belang zijn en in welke situaties taalkundig ontleden nuttig is voor het begrijpen van de taal. Wil je leren hoe je zinnen taalkundig kunt ontleden, lees dan snel verder.
Stappen
-
1Leer de definitie van taalkundig ontleden. Taalkundig ontleden is het verdelen van zinnen in afzonderlijke woorden. Deze vorm van ontleden heet ook wel 'woordbenoemen', omdat je de verschillende woorden gaat 'benoemen', en ze daarmee een bepaalde functie geeft.
- Taalkundig ontleden en redekundig ontleden zijn twee hele verschillende dingen. Een woord als 'lopen' is taalkundig gezien een werkwoord. Bij het redekundig ontleden kan 'lopen' echter een persoonsvorm zijn in een zin. De relatie met taalkundig ontleden is in dit geval dat een persoonsvorm altijd een werkwoord is.
-
2Leer taalkundig ontleden. Voor het taalkundig ontleden, het benoemen van woorden (los van de functie die het woord heeft in een zin, of in zinsdelen), zal je gebruik moeten maken van enkele grammaticale begrippen. Denk aan termen als lidwoorden, werkwoorden en zelfstandig naamwoorden.
- Deze kennis is niet alleen voor het Nederlands van belang, maar ook bij het leren van vreemde talen zal je deze grammaticale onderverdeling tegenkomen.
Advertentie
Bij het taalkundig ontleden gaat het om het benoemen van woorden in een zin. Dit zijn vaste termen voor woorden die een functie van een woord aangeven, onafhankelijk van de zin waarin ze staan. Het gaat o.a. om de volgende begrippen:
-
1Zoek het lidwoord. Lidwoorden zijn de woorden de, het en een. Lidwoorden horen altijd bij een zelfstandig naamwoord, hoewel het lidwoord 'het' ook op zichzelf kan staan.
- Voorbeeld: ' De man'. Met een of meer woorden ertussen wordt dit ' De oude, hardhorige man'. Een ander voorbeeld is ' Het is groot' ('het' kan dan van alles zijn, afhankelijk van de context).
-
2Zoek het zelfstandig naamwoord. Een zelfstandig naamwoord is een naam voor een mens, dier of een eigennaam, zoals een plaatsnaam (Amsterdam) of een voornaam (Jan). Voor een zelfstandig naamwoord kun je vaak een lidwoord zetten. Een andere manier om een zelfstandig naamwoord te herkennen is door na te gaan of je er een verkleinwoord van kunt maken (hond, hondje), of het aantal kunt veranderen (hond, honden).
- Voorbeeld: 'De man loopt krom'. Hierbij is 'man' een zelfstandig naamwoord. We zien er het lidwoord 'de' voor staan. We kunnen er ook 'het mannetje' van maken of 'de mannen' om te laten zien dat het een zelfstandig naamwoord is.
-
3Zoek het bijvoeglijk naamwoord. Soms zie je tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord een of meer woorden staan. Mogelijk heb je dan te maken met een bijvoeglijk naamwoord. Een bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap aan van een zelfstandig naamwoord. Een bijvoeglijk naamwoord kan ook achter het zelfstandig naamwoord staan.
- Voorbeeld: 'De oude man loopt krom'. In dit geval zegt 'oude' iets over de man, en is dus het bijvoeglijk naamwoord. Maar ook in de zin 'De man is oud' . is 'oud' een bijvoeglijk naamwoord.
-
4Zoek het werkwoord. Het werkwoord geeft aan wat iets of iemand doet. Bijzondere werkwoorden zijn de koppelwerkwoorden (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen). Deze werkwoorden spelen een belangrijke rol binnen het redekundig ontleden, en wel bij het bepalen van het naamwoordelijk gezegde. Daarnaast zijn er nog de zelfstandige werkwoorden (die op zichzelf genoeg zeggen over de handeling of actie) en hulpwerkwoorden (waar nog een (werk)woord bij moet om er betekenis aan te geven).
- Voorbeeld: De oude man loopt krom'. In dit geval is 'loopt' een werkwoord. Het is een zelfstandig werkwoord, omdat het op zichzelf genoeg betekenis geeft aan de handeling. Zou er 'de oude man heeft krom gelopen' staan, dan is 'heeft' een hulpwerkwoord bij 'gelopen'.
-
5Zoek het voornaamwoord. Soms zie je dat een zelfstandig naamwoord is weggelaten of vervangen door een ander woord. Om te onthouden wat we ermee aanduiden kun je zeggen dat het iets is dat voor een naamwoord komt. Een voornaamwoord kan ook voor een zelfstandig naamwoord staan. Bij het taalkundig ontleden komen we allerhande vormen tegen, het persoonlijk (ik, jij, hij, het…), bezittelijk (mijn, je, jouw…) en aanwijzend voornaamwoord (dat, deze, die…). Daarnaast kennen we ook nog het vragend (wie, wat, welke), onbepaald (men, iemand, iets, wat…) en betrekkelijk voornaamwoord (die, dat, wie, wat…). Een hele verzameling om te onthouden!
- Voorbeeld: ' Wie loopt krom', ' Hij loopt krom', ' Die oude man loopt krom'.
-
6Zoek het voegwoord. Om twee zinnen of woorden te verbinden gebruiken we voegwoorden. Denk hierbij aan woorden zoals: doch, en, maar, want, omdat en zodat, als, terwijl, toen, nadat en voordat. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van woorden die als voegwoord dienst kunnen doen.
- Voorbeeld: 'De laptop is oud, waardoor apps niet goed meer werken', 'De oude man loopt met een stok, want hij is slecht ter been', 'Hij eet een peer en een appel'.
-
7Zoek het voorzetsel. Wil je verwijzen naar een reden, oorzaak (wegens, door) of iets vermelden over tijd (tijdens, omstreeks) of plaats (voor, naast, onder) in een zin, dan gebruik je een voorzetsel. Deze staat nooit op zich, maar hoort altijd bij één of meer andere woorden.
- Voorbeeld: ' Gedurende vijf dagen sneeuwde het in Zweden', 'Het paard werd voor de wagen gespannen'.
-
8Zoek het telwoord. Met een telwoord kun je een hoeveelheid aangeven, evenals de volgorde van dingen. Hierbij zijn er hoofdtelwoorden (4, vier, veel, voldoende) en rangtelwoorden (eerste, laatste, vierde, zoveelste). Beide kennen weer een onderliggende categorie, namelijk bepaald (exact bekend) en onbepaald (ongeveer).
- Voorbeelden: bepaald hoofdtelwoord (4, vier), onbepaald hoofdtelwoord (veel, enkele), bepaald rangtelwoord (eerste, tweede), onbepaald rangtelwoord (zoveelste).
-
9Zoek het tussenwerpsel. Om een gevoel uit te drukken of een geluid aan te geven kun je een tussenwerpsel gebruiken. Daarnaast zijn deze woorden handig om de aandacht te vestigen op een deel van de zin.
- Voorbeeld: ' Oei , dat is fout zeg', ' Hé , dat mag niet', ' Halt , in de naam der wet'.
-
10Oefen tot je het kunt. Met de voorgaande begrippen en voorbeelden heb je alle kennis en gereedschappen in huis om steeds beter te worden in zinsontleding. Dit is een vaardigheid die je moet oefenen, dus het alleen doornemen van dit artikel volstaat niet -- je zult aan de slag moeten gaan met opgaven of zelf zinnen kiezen om redekundig te ontleden.Advertentie
Tips
- Heb je na het lezen van dit artikel nog vragen, kijk dan eens in een boek over Nederlandse grammatica voor diepgaandere uitleg, of kijk online als je haast hebt, bijvoorbeeld op de website van het Genootschap Onze Taal .
- Onthoud dat taalkundig ontleden iets zegt over de woorden zelf, ook zonder dat je ze in een zin plaatst. Bij het redekundig ontleden benoem je zinsdelen en de functie van woorden binnen die onderdelen van een zin.
Waarschuwingen
- Vaak worden de termen taalkundig en redekundig ontleden helemaal niet gebruikt. In plaats daarvan zal je in boeken over de Nederlandse grammatica termen tegenkomen als woordbenoemen en zinsontleden.