Pdf downloaden Pdf downloaden

Voor veel mensen is het Nederlands een niet zo gemakkelijke taal. De vele uitzonderingen op de regels die de taal rijk is, maken het er niet gemakkelijker op. Een van de problemen waar mensen die de taal machtig proberen te worden tegenaan lopen is het gebruik van d's en t's bij werkwoordspelling. Wanneer eindigt een werkwoord op een d of een t, en wanneer volgen er een d en een t achter elkaar? Dit artikel bevat enige basiskennis en maakt duidelijk in welke gevallen er een t aan het eind van een werkwoordsvorm komt. Vervolgens wordt uitgelegd waarom dat eigenlijk het enige is dat je hoeft te weten. Voor de eenvoud gaan we hierbij alleen uit van de tegenwoordige tijd van het werkwoord.

Methode 1
Methode 1 van 2:

Basisregels

Pdf downloaden
  1. 1
    Bepaal of de tijd waarin het werkwoord staat de tegenwoordige tijd is. Is de actie iets dat zich nu afspeelt en niet in het verleden of in de toekomst, en is die actie nog niet voltooid? Dan staat het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Werkwoorden in een andere tijd kun je herkennen aan een opvallende verandering van het werkwoord, zoals ge- + stam, of stam + de. Bepaal dus eerst in welke tijd een werkwoord staat.

    Om te kunnen bepalen of een werkwoord (een woord dat een handeling of actie uitdrukt) eindigt op een d of een t, gaan we uit van de situatie die je aantreft. Eerst bepalen we de tijd van het werkwoord en daarna de stam. Vervolgens kijken we wat het onderwerp is (dat wat de actie ondergaat of uitvoert) bij het werkwoord, en of dat onderwerp voor of achter het werkwoord staat. Aan de hand van deze informatie kunnen we dan nagaan of er een t achter de stam van het werkwoord wordt geplaatst. Gelukkig zijn er manieren om nog sneller te werken, maar voor het begrip is het belangrijk om eerst meer te leren over de achterliggende theorie.

  2. 2
    Bepaal de stam van het werkwoord. Ga je uit van het hele werkwoord, dan vind je de stam ervan door –n of –en van het hele werkwoord af te halen. Het hele werkwoord eindigt bijna altijd op –en, soms op –n. Uitgaande van de situatie die je aantreft, waarbij je niet zeker weet of je nu een d of een t als laatste letter van het werkwoord moet schrijven, ga je echter niet uit van het hele werkwoord en moet je dus op een andere manier te werk gaan.
    • Dit is gelukkig heel eenvoudig. Het woord waarvan je niet weet of er een d of een t, of beide, achter komt te staan, is zonder die letter meteen de stam.
  3. 3
    Bepaal wat het onderwerp is en waar het staat. Het onderwerp geeft aan wie de actie uitvoert. De vormen zijn dan de eerste persoon enkelvoud (ik), tweede persoon enkelvoud (je/jij), de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het), de eerste persoon meervoud (we), de tweede persoon meervoud (jullie) en de derde persoon meervoud (zij). Bepaal vervolgens of het onderwerp voor of achter het werkwoord staat.
    • Dit is van belang omdat in sommige gevallen er dan wel en in andere niet een t achter de stam van het werkwoord wordt geplaatst.
  4. 4
    Bepaal of er wel of niet een t achter de stam komt te staan. Gewapend met de voorgaande kennis zien we nu dat er in de tegenwoordige tijd nooit een d extra achter het werkwoord wordt geplaats, alleen eventueel een t. Hierdoor kan het zijn dat je op een gegeven moment, zoals bij het werkwoord 'branden', in de tweede en derde persoon van het werkwoord een d en een t achter elkaar ziet staan. (brandt).
    • Dit is geen uitzondering, maar gewoon een toepassing van de stam + t regel, waarbij de stam van het woord (brand) nu eenmaal op een d eindigt. De persoon waarin het werkwoord staat is bepalend voor de uitgang van het vervoegde werkwoord.
    • In de tegenwoordige tijd komt er alleen in de tweede en derde persoon enkelvoud een 't' achter de stam van het werkwoord te staan. De tweede persoon gedraagt zich dan weer anders dan de derde persoon, omdat er wanneer je of jij achter het werkwoord staat, geen t achter de stam komt.
    • Heb je te maken met de overige persoonsvormen, dan is de werkwoordsvorm gelijk aan het hele werkwoord, waarbij je je dus niet druk hoeft te maken over d's en t's.
    Advertentie
Methode 2
Methode 2 van 2:

De regels toepassen

Pdf downloaden
  1. 1
    Bepaal de tijd waarin het werkwoord staat. Bepaal eerst in welke van de volgende tijden het werkwoord 'wandelen' staat in de zin. Enkele voorbeelden van veel voorkomende tijden die je kunt tegenkomen:
    • Tegenwoordige tijd. 'Ik wandel'
    • Verleden tijd. 'Ik wandelde'
    • Toekomende tijd. 'Ik zal wandelen'
    • Voltooide tijd. 'Ik heb gewandeld'
  2. 2
    Bepaal de stam van het werkwoord. Stel je hebt de zin 'Hij wandelt' – dan is de stam van het werkwoord 'wandel' plus een t. Is 'ik' het onderwerp, dan is het nog eenvoudiger, want dan is het werkwoord (dat iets zegt over 'ik') meteen ook de stam.
  3. 3
    Bepaal het onderwerp en waar het staat. De zin 'Ik wandel' staat in de eerste persoon enkelvoud. 'Jij wandelt' staat in de tweede persoon enkelvoud en krijgt een t achter de stam. 'Wandel jij' krijgt echter géén t achter de stam. De meervouden zijn dan 'we wandelen' en 'ze wandelen'.
    • Zou de zin 'Hij/zij/het wandelt' luiden, dan staat deze in de derde persoon enkelvoud.
  4. 4
    Bepaal of er wel of niet een t achter de stam komt te staan. We weten uit de vorige methode dat er alleen een t achter de stam van een werkwoord komt te staan als dat werkwoord jij, hij, zij of het als onderwerp ervoor heeft staan en (behalve bij jij) erachter.
    • Bij 'Ik wandel' is 'ik' het onderwerp en komt er dus geen t achter de stam te staan. Bij 'Je wandelt' is dat wel het geval, behalve wanneer je of jij erachter staat.
    • Zou 'hij/zij/het' het onderwerp zijn (dus 'Hij/zij/het wandelt'), dan komt er altijd een t achter de stam te staan.
    • 'Bij de meervouden 'wij', 'jullie' en 'zij' blijft het werkwoord onvervoegd en staat er dus 'wandelen'.
    Advertentie

Tips

  • Onthoud het werkwoord 'lopen' als voorbeeld voor de andere werkwoorden. Na enige oefening en gewenning hoor je of er wel of geen t achter het werkwoord 'lopen' komt te staan (zoals in 'loop je' en niet 'loopt je').
Advertentie

Waarschuwing

  • Let goed op waar het onderwerp betrekking op heeft. In de zin 'Loop je naar huis?' is het nu duidelijk dat er geen t achter 'loop' komt te staan, maar staat er de zin 'Loopt je hond naar huis?' is dat wel het geval. Dit komt omdat 'je' hierbij iets zegt over 'hond' (het is de hond die loopt en niet jij).

Over dit artikel

Deze pagina is 1.402 keer bekeken.

Was dit artikel nuttig?

Advertentie